Aagje
1998
In het najaar van 1998 wordt er ergens in een varkensschuur een toom biggetjes geboren. Twaalf tere lijfjes met een doorschijnend roze velletje. Op zich niks bijzonders. Over de hele wereld worden aan de lopende band van deze biggetjes geboren. Dag in dag uit. Nacht in nacht uit. Maar deze keer is anders. Over een paar weken zal er eentje opgehaald worden. Niet voor de slacht, maar voor het leven.
'Deze dan maar?' De boer houdt het krijsende biggetje aan een poot omhoog maar gooit het onmiddellijk terug. 'Een beer' verklaart hij en opnieuw doet hij een graai tussen de wegstuivende biggen. Dit keer heeft hij beet. Een vrouwtje. Zo hadden we het afgesproken. Een zeugje. Mét staartje, mét tandjes en zónder oormerk. Het beestje gilt en spartelt. De hele familie krijst met haar mee. 'Ja! Die!' roep ik haastig. Eerlijk gezegd had ik een knapper smoeltje gezien dan deze. Maar nog meer paniek wil ik het moedervarken en haar kinders niet aandoen. De boer smijt het biggetje in de kist. Snel doe ik het deurtje dicht en ik geef hem 50 gulden. Als ik wegrij tikt hij tegen mijn raampje: 'Ik weet van niks'. 'Ik ook niet' antwoord ik. We zwaaien.
En daar ga ik met mijn eigen vrijgekochte bio-industrie big. Yes! Gelukt!
Er komt een hartverscheurend gekrijs uit de kist. Ik praat en praat maar. Dat ze nergens bang voor hoeft te zijn. Dat ze een heerlijk leven tegemoet gaat. Dat er al twee varkensvriendjes vriendjes op haar wachten, Billie Bofkont en Voske. Het helpt geen klap. De hele weg naar huis blijft ze om haar moeder schreeuwen.
Voorzichtig til ik de kist de melkerij in. Ineens is het stil. Ik zet het deurtje open. Er gebeurt niks. Af en toe hoor ik wat geritsel van stro. Meer niet. Ik ga op de grond zitten, richt mijn draaiende videocamera op de kist en wacht. Na drie kwartier steekt ze haar spitse snuitje naar buiten. Ik hou mijn adem in. Daar komt ze! Maar nee. Bewust van mijn aanwezigheid trekt ze schielijk haar kopje terug. Dan verliest de angst het van haar aangeboren nieuwsgierigheid. Ineens staat ze daar op stijve pootjes. Grote schrikogen, het staartje in een angstige krul omhoog. Ze kan niet anders. Van haar varkensinstinct moet ze haar omgeving gaan verkennen. Daar helpt geen moedertjelief meer aan.
Die nacht doen we allebei geen oog dicht. Ze heeft zich weer in de biggenkist verschanst en is hoorbaar onrustig. Ik lig op een afstandje onder mijn dekbed in het stro en hou de wacht. Veel meer doen dan kijken en luisteren is niet mogelijk. Ze moet niks van me hebben. Er is geen enkele vorm van contact tussen ons. Voorlopig ben ik een eng, vreemd voorwerp. Een licht gevoel van teleurstelling laat zich nauwelijks onderdrukken. Geduld, Westerhof, hou ik mezelf voor, geduld. Het zal wel goed komen...
De volgende ochtend gaat haar manische onderzoekingstocht onveranderd voort. Ze blaft en gromt er voortdurend bij. Alsof ze de angst wil bezweren, zoals kinderen hard gaan zingen op een enge, donkere zolder. Eten en drinken blijven onaangeroerd. Ik ben volkomen lucht voor haar, dus ik kan net zo goed iets anders gaan doen.
Om de vijf minuten ga ik kijken, ik kan het niet laten. Er verandert niet veel. Dan is het plotseling stil... Als ik de deur opendoe zie ik een beduusde poes en een dolenthousiaste big. Heks - kennelijk van plan snel langs dat rare roze wezen heen te glippen - wordt belaagd. De big duwt haar stopcontactneus tegen haar flanken en sabbelt in haar nek. Voor Heks is er geen ontkomen aan. Het biggetje zit aan haar vastgekleefd en laat haar geen moment met rust. Ze zijn even groot. Zou ze in Heks haar broertjes en zusjes terugzien?
Vanaf dat moment gaat het snel. Als Heks het voorhuis ingesneld is, ga ik even in het stro zitten. Ineens mag ik het biggetje aanraken. Ik aai het zachtjes over het warme velletje. Even later stort ze zich letterlijk op me. Ze stompt met haar kleine roze neusje m'n hele lichaam af. Au! Wat is dat neusje sterk, wat een kracht zit er in die nekspieren! En dan ineens begrijp ik het. Ze is op zoek naar een speen. Ze wil drinken! Honger! De brinta en stukjes appel die ik her en der heb neergelegd raakt ze niet aan. Zou ze nog nooit vast voedsel gegeten hebben?
Ik ren het voorhuis in en bel een voerleverancier. Hij heeft niks in huis, maar na mijn verhaal is hij bereid om een zak biggenkorrel bij de groothandel op te halen. Een paar uur later zet ik een bordje voor mijn big neer. Eerst weet ze niet goed wat ze er mee aan moet. Dan herinner ik me dat ik ooit een angstig poesje aan het vaste voedsel kreeg door op handen en knieën over het bordje heen te gaan hangen. Het katje voelde zich toen veilig onder het beschermende lichaam van 'moederpoes'. Zou dat nu ook helpen?
Deze keer ga ik op mijn zij liggen en zet de biggenkorreltjes halverwege de beschutting van mijn buik. Het werkt! Het biggetje begint te eten. Ze smakt er op los. Vanaf dat moment tript ze het trapje naar het voorhuis op en loopt me overal achterna. Ze knaagt aan de electriciteitssnoeren, scheurt rondslingerende paperassen aan flarden en steekt haar nieuwsgierige snuitje overal in. Zodra ik haar weer even in de melkerij doe, zet ze het op een krijsen. Ik heb geen moment rust meer en ik weet nu ook hoe ze moet heten.
Aagje. Er is geen enkele andere naam mogelijk.
|